De passé composé bestaat uit twee delen, de tegenwoordige tijd van een hulpwerkwoord of hulpwerkwoord (ofwel avoir of être), en een voltooid deelwoord. In de meeste gevallen is het gebruikte hulpwerkwoord avoir. … Veel intransitieve werkwoorden, dat wil zeggen werkwoorden die niet gevolgd worden door een lijdend voorwerp, nemen être in de passé composé.
Gaat être samen met avoir?
Welk werkwoord het ook is, het hulpwerkwoord is consistent voor alle samengestelde vervoegingen: avoir-werkwoorden nemen altijd avoir als hulpwerkwoord voor alle samengestelde tijden en stemmingen, terwijl être-werkwoorden altijd être nemenEr zijn echter een paar werkwoorden die beide hulpwerkwoorden kunnen hebben, afhankelijk van hoe ze worden gebruikt: leer meer.
Hoe maak je passé composé met avoir en être?
Om de passé composé te vervoegen gebruiken we de tegenwoordige tijd van avoir of être als hulpwerkwoord, gevolgd door het voltooid deelwoord (participe passé) van het hoofdwerkwoord In ontkennende zinnen, het voltooid deelwoord komt na het tweede deel van de ontkenning (pas). Voorbeeld: J'ai rigolé.
Is Passe een être of avoir?
De meeste werkwoorden gebruiken ofwel avoir of être als hulpwerkwoord in Passé composé (of een andere samengestelde tijd), maar passer gebruikt beide, afhankelijk van het grammaticale gebruik en wat het is betekent in de zin.
Wat is het verschil tussen avoir en être in passé composé?
Avoir (hebben) en être (zijn) zijn beide hulpwerkwoorden die in de voltooide tijd in het Frans worden gebruikt. De meeste woorden nemen avoir in de passé composé, b.v. ' Ik speelde' wordt j'ai joué. Alle wederkerende werkwoorden in het Frans nemen être - dit zijn werkwoorden die je jezelf aandoet (bijv. je me suis habillé).