Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de Zeiss Optical Works in Jena, Duitsland de eerste fabrikant die praktische fasecontrastoptiek in hun microscopen integreerde. De onmiddellijke impact op biologisch onderzoek was aanzienlijk, en de wijdverbreide toepassing van de techniek wordt tot op de dag van vandaag voortgezet.
Wanneer werd fasecontrastmicroscopie uitgevonden?
De gemakkelijkste en meest gebruikelijke manier om biologische monsters af te beelden is het gebruik van fasecontrast, een speciale contrastverhogende beeldvormingsmethode voor doorvallende lichtmicroscopen, uitgevonden door Frits Zernike (1888-1966) in 1932[1] en geïntroduceerd in de microscopische praktijk door August Köhler (1866-1948) en Loos in 1941 [2, 3].
Wie ontdekte de fasecontrastmicroscoop in 1932?
1900s. 1903: Richard Zsigmondy ontwikkelde de ultramicroscoop die objecten onder de golflengte van licht kan bestuderen. Hiervoor won hij in 1925 de Nobelprijs voor de Scheikunde. 1932: Frits Zernike vond de fasecontrastmicroscoop uit waarmee kleurloze en transparante biologische materialen konden worden bestudeerd.
Wat voor soort microscoop werd in de jaren dertig uitgevonden door Frits Zernike?
Geweldig werk meneer. Frits Zernike (Nederlandse uitspraak: [frɪts ˈzɛrnikə]; 16 juli 1888 - 10 maart 1966) was een Nederlandse natuurkundige en winnaar van de Nobelprijs voor de natuurkunde in 1953 voor zijn uitvinding van de fasecontrastmicroscoop.
Welke microscoop wordt gebruikt in fasecontrast?
Fasecontrast is ideaal voor dunnere monsters, daarom kan een omgekeerd microscoopsysteem worden gebruikt. Dit heeft als bijkomend voordeel dat er meer werkruimte is. Fasecontrast kan ook op rechtopstaande microscopen worden geïnstalleerd.