Nucleïnezuren werden ontdekt in 1868, toen de vierentwintigjarige Zwitserse arts Friedrich Miescher een nieuwe verbinding isoleerde uit de kernen van witte bloedcellen. Deze verbinding was noch een eiwit, noch een lipide, noch een koolhydraat; daarom was het een nieuw type biologisch molecuul.
Wie heeft nucleïnezuur voor het eerst ontdekt?
De Zwitserse wetenschapper Friedrich Miescher ontdekte in 1868 nucleïnezuren (DNA). Later bracht hij het idee naar voren dat ze betrokken zouden kunnen zijn bij erfelijkheid.
Waar staat DNA voor ?
Antwoord: Deoxyribonucleïnezuur – een groot molecuul nucleïnezuur dat wordt aangetroffen in de kernen, meestal in de chromosomen, van levende cellen. DNA regelt functies zoals de productie van eiwitmoleculen in de cel, en draagt het sjabloon voor reproductie van alle overgeërfde kenmerken van zijn specifieke soort.
Hoe noemde Miescher DNA?
In 1869 isoleerde Friedrich Miescher " nucleïne, " DNA met bijbehorende eiwitten, uit celkernen. Hij was de eerste die DNA identificeerde als een afzonderlijk molecuul.
Wat zijn 4 soorten nucleïnezuren?
Tijdens de periode 1920-45 werd gedacht dat natuurlijk voorkomende nucleïnezuurpolymeren (DNA en RNA) slechts vier canonieke nucleosiden ( ribo-of deoxyderivaten) bevatten: adenosine, cytosine, guanosine en uridine of thymidine.